Lupus anticoagulans°
Afname-informatie
Synoniem
lupus anticoagulans, LAC
Minimaal afnamevolume
Minimaal 1,5ml citraatplasma opsturen.
Afnamemateriaal
2x 2,7ml Blauwe (CP) buis
CITO mogelijk?
Nee
Alternatief materiaal
Geen
Afname op prikpost mogelijk?
Nee
Afnameconditie
Buis moet volledig gevuld zijn. Binnen 4 uur na afname 2x afdraaien.
Algemene informatie
Referentiewaarden
-
Doorlooptijd
Wekelijks
Eenheid
-
Methode
-
Doorbelgrens Huisarts
-
NZA-code
-
Doorbelgrens Specialist
-
Tarief
€ 58,84
Interpretatie
De test is gestoord bij een INR >2,5 en bij antistollingstherapie met LMWH. De test is niet gevoelig voor de aanwezigheid van DOAC.
Lupus anticoagulans vormt een onderdeel van het onderzoek naar trombofilie bij verdenking op het antifosfolipiden syndroom (APS). Volgens de consensuscriteria voor diagnose APS (Revised Sapporo criteria) kan de diagnose APS worden gesteld bij een combinatie van:
1 klinische bevinding: veneuze trombo-embolie (VTE) en/of recidiverende abortus
PLUS
1 positieve test voor antifosfolipide antistoffen (aPL).
Voor het testen van antifosfolipide antistoffen moeten ten minste 2 verschillende aPL testen worden ingezet, waaronder Lupus anticoagulans (LAC) EN anti-B2-glycoproteïne I OF anti-cardiolipine. Voor de diagnose is een persisterende positiviteit van ten minste 1 van de bovenstaande testen in 2 onafhankelijke metingen met >=12 weken interval noodzakelijk.
Uit een grote studie is echter gebleken dat de aanwezigheid van anti-cardiolipine géén onafhankelijke risicofactor vormt voor trombose. Voornamelijk IgG anti-B2glycoproteïne I antistoffen waren in deze studie geassocieerd met het optreden van VTE of obstetrische complicaties. Recente data ondersteunen het concept dat de analyse van het antifosfolipide profiel, in plaats van een enkele test, van nut is bij het vaststellen van het tromboserisico in positief geteste patiënten. Daarbij zijn aB2glycoproteïne I IgG antistoffen en LAC assays de belangrijkste testen.
Lupus anticoagulans vormt een onderdeel van het onderzoek naar trombofilie bij verdenking op het antifosfolipiden syndroom (APS). Volgens de consensuscriteria voor diagnose APS (Revised Sapporo criteria) kan de diagnose APS worden gesteld bij een combinatie van:
1 klinische bevinding: veneuze trombo-embolie (VTE) en/of recidiverende abortus
PLUS
1 positieve test voor antifosfolipide antistoffen (aPL).
Voor het testen van antifosfolipide antistoffen moeten ten minste 2 verschillende aPL testen worden ingezet, waaronder Lupus anticoagulans (LAC) EN anti-B2-glycoproteïne I OF anti-cardiolipine. Voor de diagnose is een persisterende positiviteit van ten minste 1 van de bovenstaande testen in 2 onafhankelijke metingen met >=12 weken interval noodzakelijk.
Uit een grote studie is echter gebleken dat de aanwezigheid van anti-cardiolipine géén onafhankelijke risicofactor vormt voor trombose. Voornamelijk IgG anti-B2glycoproteïne I antistoffen waren in deze studie geassocieerd met het optreden van VTE of obstetrische complicaties. Recente data ondersteunen het concept dat de analyse van het antifosfolipide profiel, in plaats van een enkele test, van nut is bij het vaststellen van het tromboserisico in positief geteste patiënten. Daarbij zijn aB2glycoproteïne I IgG antistoffen en LAC assays de belangrijkste testen.
Laboratoriumspecifieke informatie +
LIS-code
K-VZ_H022
Nabepaling binnen
n.v.t.
Analyse materiaal
Citraatplasma
Analyselocatie
Sanquin
Bewaarconditie
Plasma invriezen -20 °C
Verzendinformatie
H.Bode Sanquin
Verwerking
Binnen 4 uur na afname 2x afdraaien en invriezen.
Laatste controle
22-05-2023
< Terug naar Laboratoriumgids